Advertisement

De adem tussen twee afspraken

Tussen twee afspraken in, wanneer de telefoon even zwijgt en het licht door de gordijnen sluipt, valt de wereld heel even stil. In die korte spanne, die nauwelijks een minuut meet, lichten contouren op die ik anders niet zie: damp boven een kopje, een stofdeeltje dat in de zon een baan tekent, mijn eigen hartslag die zacht tegen de stilte klopt. Het is alsof de dag me fluistert dat haast slechts een taal is die we elkaar hebben aangeleerd, en dat er ook een dialoog bestaat die langzamer spreekt, met mildere woorden.

Het ritme dat we vergeten

Ik denk vaak aan het tempo waarin water een steen glad slijpt: niet door kracht, maar door toewijding. We hebben ons laten overtuigen dat waarde ligt in snelheid, in vinkjes achter taken, in het ruisen van meldingen. Maar ergens onder die ruis leeft een oud metrum, een pols die niet opdringt. Wie luistert, ontdekt dat een dag ruimte verbergt tussen al zijn lijnen. In die ruimte wordt kijken tot een daad van zorg, en ademen tot een vorm van antwoord.

De tegenstroom kiezen

De stad spoort me aan tot rennen, maar mijn voeten weigeren soms, langzamer te gaan is een kleine rebellie. Ik merk hoe mijn ogen anders rangschikken wat ze zien: niet de snelheid van auto’s, maar het trillen van een blad; niet de klok, maar de schaduw die een gevel doorkruist. De tegenstroom is geen vlucht, het is een terugkeer. Naar het besef dat aanwezigheid niet hetzelfde is als activiteit, en dat aandacht een plaats opent waar tijd breeduit op de bank gaat zitten.

Rituelen als ankers

Een glas water in de ochtend. Het venster openen, hoe koud het ook is. Even de hand op het houten blad van de tafel leggen. Zulke kleine, trage gebaren trekken lijnen door de dag waarlangs ik kan wandelen. Ze vragen niets, maar geven richting. Ze vertellen me dat ik niet alles hoef te dragen, alleen dit moment, en dan het volgende, alsof de tijd zelf een kralensnoer is dat je traag door de hand laat glijden.

Misschien is dat wat de dag van ons vraagt: niet harder, maar helderder. Dat we het licht de kans geven om ergens te landen, op een zin, een gezicht, een stil besluit. En dat we, midden in wat moet, ruimte maken voor wat mag: een seconde langer kijken, een vraag zonder haast beantwoorden, de naam van de wind leren. Wie zo vertraagt, verliest niets; hij vindt wat zich niet laat inhalen.