Ik lees het nieuws en het zindert nog in de stoepen: een bericht met sirenes aan de rand, gesloten rolluiken, mensen die wachten met hun handen in de jaszakken. Het is niet één gebeurtenis, maar een koor van kleine feiten die zich verzamelen als adem op een raam. In mijn kop koffie trekken kringen, alsof elke zin een kiezel is. We spreken over getallen en schema’s, maar wat me bijblijft is de manier waarop iemand zijn sjaal herschikt, de blik naar een wolk die niet wil scheuren. Het verhaal woont niet alleen op papier; het loopt, zacht, tussen onze schoenen door.
De trage echo van het nu
Er is een stilte tussen de regels die niemand citeert. Tussen oorzaak en gevolg gaapt een klein balkon waar de tijd uitrust. Ik denk aan hoe straten hun adem inhouden na een onverwachte schok, aan ramen die het licht opnieuw uitvinden. Het nieuws tikt als regen tegen glas: nauwkeurig, afstandelijk, en toch onvermijdelijk persoonlijk. We luisteren, we sorteren, we kiezen een verhaal dat past, alsof we jassen passen in een pashokje van betekenis. En telkens wanneer de deur opengaat, trekt er tocht langs ons gezicht; niet koud, maar helder, zoals een vraag die eindelijk woorden vindt.
Wat we dragen als niemand kijkt
Misschien is de kern niet wat er gebeurde, maar wat we ermee doen als de camera’s vertrekken. In het geritsel van boodschappentassen, het knikken naar een buur, het ritme van voetstappen die toch weer richting kiezen. Iemand schuift een stoeptegel recht, iemand anders deelt een thermos, een derde schrijft een brief die nooit verstuurd hoeft te worden. Zo herstelt de stad haar hartslag: niet in tromgeroffel, maar in fluisteringen die elkaar herkennen. En ergens, tussen de luifels en de draden, hangt een onuitgesproken belofte dat morgen niet hetzelfde zal zijn, maar wel bewoonbaar.
Licht na de schok
Ik wil geloven dat aandacht een vorm van reparatie is. Dat kijken zonder haast de wanden van een dag verstevigt. Het nieuws, hoe ruw ook, draagt zaden van begrip in zich; als we ze niet knijpen, maar planten, vinden we misschien schaduw voor wie eronder wil schuilen. We hoeven niet groter te worden dan onze straat. Soms is een opgeruimde stoep, een gedeeld brood, een open raam genoeg om het ritselen van angst te veranderen in een koraal van gewone moed.
Noem het geen hoop, zeg: nuchtere tederheid. De manier waarop we de kranten vouwen en toch een stukje wit openlaten waar een daglichtstrook kan landen. Ik loop de deur uit met de namen die vandaag belangrijk waren, niet als last, maar als spelden die mijn jas bijeenhouden. De lucht is laag, maar niet dichtbij; ergens stijgt stoom uit een rooster, en een meeuw tekent met zijn vleugel een komma boven de daken. Het is geen einde. Het is een ademhaling die besluit te blijven.


















