Er zijn nachten die niet simpelweg voorbijgaan, maar in je blijven wonen. Gisteren kroop een sluier van groen en paars over de Nederlandse hemel, een zeldzaam noorderlicht dat zelfs boven grachten en rijtjeshuizen trilde. Het nieuws meldde gegevens en grafieken, maar mijn lichaam las het anders: als adem. Ik stapte naar buiten, het koude stoepje onder mijn voeten, en de stad leek even te luisteren naar iets dat ouder was dan zijn eigen lawaai.
De nacht die ons bijeenbracht
Op balkons, stoepen en bruggen verschenen mensen als zachte uitroeptekens. Buren die ik alleen kende van een knikje deelden dekens, ademwolken en verwondering. Telefoons gingen omhoog en daarna omlaag; het scherm verloor het van de lucht. Iemand fluisterde dat de zon stormde, alsof een verre ouder een brief had gestuurd. Wij, kleine punten onder een ademende koepel, leunden dichter naar elkaar toe, alsof nabijheid de kleuren dieper maakte.
Licht dat vragen stelt
Wat vertelt dit licht dat geen woord nodig heeft? Dat tijd niet alleen tikt, maar ook ritselt, uitwaaiert, terugkeert. Ik dacht aan de dagen die ik versnel, aan de avonden die ik oversla alsof ze kleingeld zijn. Het bericht van de dag – cijfers, kaarten, oorzaken – werd een rustiger ritme in mijn borst. Misschien is het niet de hemel die spectaculair doet, maar wij die eindelijk even stilstaan en ons eigen rumoer horen uitdoven.
Een stille belofte
In het water stonden de grachtenpanden dubbel, de bakstenen zoet en oud als brood. Een fietsbel rinkelde ergens als een verdwaalde ster. Ik dacht aan de kinderen die later zullen vragen naar de nacht waarop de lucht beneden kwam hangen. We zullen vertellen over linten van licht die aan onze ramen trokken, over schaduwen die glimlachten, over hoe we even minder haast hadden, alsof elke stap geschreven werd in een zachtere inkt.
En toch, terwijl de kleuren dunner werden en de stad zijn vertrouwde ruis hervond, bleef er iets achter, een kleine plooi in de tijd. Misschien is dat wat nieuws zelden vangt: de trilling die blijft wanneer de feiten al zijn neergelegd. Ik droeg haar mee naar binnen, tussen sleutels en handschoenen, en merkte hoe het huis stiller ademde. Alsof de hemel, eenmaal dichtbij geweest, in ons achterblijft om zachtjes verder te lichten. Morgenochtend zal de koffie smaken naar gewoonte, maar onder het oppervlak zingt een dunne draad, een herinnering die het alledaagse net iets ruimer laat vallen, voor ons.


















